Bij de openingsscène van Babylon dacht ik: hoeveel films met gore poep- en kotsscènes moet ik dit jaar nog aanschouwen? Ik weet niet of ik oké ben met deze hype.
Vlak daarvoor had ik Triangle of Sadness gezien en hoewel de betreffende lichaamssappenscène me niet stoorde, voelde het overdreven en te groots – Family Guy-esque. Altijd nét ff te lang doorgaan nadat ’t leuke er al vanaf is. Zoals een ongelukkige afterparty in je eigen huis omdat je op de fiets met grote ogen en vol levenslust schreeuwt dat je Wil Dat Dit Nooit Meer Ophoudt. Totdat een stelletje weirdo’s de voorraadkastjes van jou én je huisgenoten doorspitten voor de geheime sleutel die ze uit het computerspel bevrijdt.
Maar goed, zien hoe iemand overladen wordt in olifantenstront en een ander later de organen uit haar lijf kotst. Fantastisch. Had ik toen maar geweten dat ik zelf ruim een week later m’n eigen wanstaltige scène zou produceren.
Het zweet prikt op m’n rug omdat ik uit alle macht iets probeer tegen te houden – wat ik tegenhoud weet ik nog niet precies, maar dát ik iets moet tegenhouden is duidelijk. Speeksel vult m’n mond en terwijl ik het uitspuug, weet ik dat het te laat is. Met alle kracht die ik in m’n ongetrainde armen heb, smijt ik m’n tas tegen een betonnen paal op m’n route. Weg met dat ding. Red wat er te redden valt. Ik buig voorover om m’n haar in een halfslachtig knotje te draaien, en hoor “kan ik iets voor je doen” naast me. Net op tijd weet ik uit te brengen dat ik misselijk ben en dat ze beter weg kan blijven. Ver weg. En daar is het, daar komt het. Wel drie keer voordat alles eruit is. En erover. Over m’n slaapzakjas, handen, de versgewassen plukken uit het armetierige bundeltje haar langs m’n gezicht, schoenen en m’n broek.
Met de taxi of ’t OV naar huis kan ik niet over m’n doodzieke hart verkrijgen. Dat wordt met de ouderwetse benenwagen naar huis voor m’n eigen triangle of sadness: bed, bank, badkamer.
Geef een reactie