Hij was me meteen opgevallen. De jongen met de kattenbench onder z’n arm. Niet per sé om de reismand. Die, en de bijbehorende katten, doen me over ’t algemeen vrij weinig. Hij liep met opgeheven hoofd de dierenkliniek uit. Waar anderen met opgetrokken schouders – zodat ze niet zouden hangen wanneer het gewicht van de wereld er op terecht kwam – het pand verlieten, liep hij fier rechtop de deur uit. Totdat hij mijn blik ving.
De tranen gleden via z’n wangen op z’n vintage turquoise met paarse Adidas-jasje. Hij leek zich er niet voor te schamen, er zelfs een beetje trots op. De tranen. (Ook het Adidas-jasje, maar daar gaat dit nu niet over. Ik schrijf hier geen fesjunblog.) En niet onterecht, toch?
Ik dacht aan dat het járen geleden was dat ik een man in het echt had zien huilen. Het moet m’n broertje geweest zijn, bij de uitvaart van m’n opa. De andere mannen in m’n leven konden niet huilen. Of ze durfden het niet. Ze keken me meesmuilend aan wanneer ík in de bioscoop griende wanneer de regisseur daar om vroeg. Of zeiden “oh, daar komen de waterlanders” als ik m’n favoriete witte kabeltrui in een kindermaatje uit de wasmachine haalde.
De jongen was gestopt met lopen, midden op het voetpad. Niemand kon erlangs zonder uit te wijken of héél dicht langs ‘m te lopen. Z’n schouders schokten. Met de ene hand zette hij de lege mand op z’n fietsenrekje en met de ander probeerde hij z’n gezicht van huilsnot te ontdoen.
Het was alle auto-eigenaren gelukt om hun bolides strak achter elkaar te fileparkeren – toch mooi hoe dat in de hoofdstad eens per maancyclus tóch leek te kunnen – waardoor er geen ruimte meer was om van koers te veranderen. En dat hoefde ook niet.
Ik wílde dicht langs ‘m lopen. Hem in z’n oor fluisteren dat alles wel goed kwam. Dat ik me op z’n schoot zou opkrullen en hij me een hele middag van kruin tot staart mocht aaien. Ik zou z’n kin spinnend kopjes geven en met twee pootjes dat ene rolletje vel op z’n buik masseren zoals alleen katten dat kunnen. Als dat zou helpen tegen de pijn. Of, gewoon, als hij dat van me verlangde.
Maar met één zwiep van z’n been zat hij op z’n fiets. Klaar om naar huis te fietsen. Z’n moeder op te bellen en zeggen dat het was gebeurd, dat het eindelijk klaar was. Hij keek nog één keer naar links, rechts en mij voordat hij de weg overstak en zich in ’t Amsterdamse verkeer stortte. Klaar voor een nieuw leven zonder poes.
Geef een reactie